Als ontwerper ben ik tegelijk bescheiden en dwingend. Ik maak monumentale ruimtes die een grote invloed hebben op de beleving van wie zich er in bevindt of er naar kijkt; tegelijk zijn het ruimtes die vaak als vanzelfsprekend ervaren worden. Ruimtes die ruimte geven, aan performers, toeschouwers of gebruikers – aan verbeelding.
Less is more. Met hoe weinig kan ik toe om zoveel mogelijk teweeg te brengen. Ik zoek naar net voldoende tekens om bij een beschouwer de verbeelding in gang te zetten. Een enkele associatie is genoeg – het ene tikje dat een kettingreactie veroorzaakt. Ik ben er van overtuigd dat er meer te beleven valt in het eigen hoofd dan waar dan ook.
Ook denk ik dat zich in ieders hoofd zoiets als een collectieve beeldbank bevindt – één die grotendeels leeftijdsonbepaald en grensoverschrijdend is. Het is de kunst deze te ontsluiten, maar zonder opdringerig te zijn.
Hoe meer hints, hoe makkelijker maar ook saaier het wordt. Een volledig uitgewerkt beeld ervaar ik zelf als kijker als weinig opwindend: het is al klaar, ik heb er niks meer aan toe te voegen. Veel liever krijg ik een kleine aanwijzing en rolt het balletje vanzelf verder, beelden oproepend die voor een deel algemeen, maar voor een ander deel ook sterk persoonlijk zijn.
Ik noem mijn toneelbeelden graag ‘mentale ruimtes’ (of Seelenräume als ik in Duitsland werk).
Het zijn uiteraard ook concrete ruimtes – in die zin dat ze fysiek aanwezig en begaanbaar zijn. Abstract is een term die mij minder bevalt. Ik maak ruimtes die als abstract ervaren worden, maar dat eigenlijk niet zijn; en ook ruimtes die realistisch ogen - maar dat evenmin zijn. Ze verwijzen nooit één op één, zijn geen representaties van een bestaande werkelijkheid.
Voor De grote verkiezingsshow van Het zuidelijk toneel ontwierp ik een rechtszaal, een deel van de hal en de herentoiletten – alles compleet en uitgewerkt als waren het filmsets. Het ruimtelijk arrangement bleef echter transparant: het waren (draaiende, rijdende) ruimtes binnen een grotere, noem het abstracte ruimte en al was de focus op één ervan, de andere ruimtes waren altijd in zicht.
Bij Maanvirus van MAAS, een huiskamerdrama met horrorelementen, stond een kamer op toneel, met lambriseringen, weelderig behang, een antieke klok en een schoorsteenmantel. Maar de kamer zelf had een verwrongen perspectief en stond als een los object in een grotere ruimte.
De huiskamer in Vlees en bloed (Suver Nuver) was een gerecycled decor uit het amateurtoneel, grof afgezaagd met een kettingzaag en met een verhoogde boksring-vloer erin die de deuren blokkeerde. Hetzelfde decor behing ik opnieuw met fotobehang van een bos en plaatste het vervolgens in een echt bos op Terschelling voor de voorstelling Beest. En voor Hagedissehuid, dat zich zich afspeelde in alweer een huiskamer maar uitgevoerd werd in de kelder tevens bar van theater Bellevue, verhoogde ik de vloer zo dat de acteurs met hun hoofd bijna het - al aanwezige, en voor de gelegenheid huidkleurig geschilderde - plafond raakten.
Het jaar 2013 was het jaar van de Oriënt: achtereenvolgens ontwierp ik het toneelbeeld voor een muziektheaterstuk gebaseerd op de Verhalen van 1001 nacht, de Mozarts ‘Turkenopera’ Die Entführung aus dem Serail en de nieuwe opera Ali Baba und die vierzig Räuber. 1001 nacht kreeg een metalen staketsel van meerdere verdiepingen, met een beweegbare bug en verschuifbare geperforeerde schermen, geïnspireerd op de mashrabiya, het scherm dat de vrouwen in de harem de mogelijkheid biedt naar buiten te kijken zonder zelf zichtbaar te zijn. De beweging van het sluieren en ontsluieren was het leidend principe. Ali Baba kreeg een landschap, met achterop een hoge heuvel, van Turks tapijt. Dit lag iets schuin en ook deels over de orkestbak, waardoor het leek of het zo het theater was komen binnenvliegen (en de grot met de schat bevond zich eronder, was een ballenbak vol gouden ballen, zichtbaar dankzij spiegels in de deksel). Maar voor Die Entführung, dat zich afspeelt in een harem, ervoer ik het oriëntaalse als folkloristische versiering die alleen maar afleidde van het actuele liefdesdrama. Dit toneelbeeld kreeg geen enkele verwijzing naar de Oriënt.
Tenslotte is er de aanwezigheid van de toeschouwer. Essentieel. Het liefst integreer ik de plaatsing van het publiek in het ruimtelijk ontwerp: door het aan een bar rond het speelvlak te zetten, of aan een catwalk, zoals bij Voorjaarsoffer (MAAS). Eens groef ik de tribune in voor een verlaagd perspectief. Wanneer, zoals meestal, de publieksopstelling vaststaat en van één kant op de speelvloer kijkt, is de grens, de zogeheten vierde wand, altijd punt van aandacht. Soms doe ik er alles aan deze grens te verzachten - door bijvoorbeeld uit te bouwen door de 'lijst' heen (Op de ziel, Het zuidelijk toneel). Andere keren trek ik juist een harde grens, met bijvoorbeeld een extra lijst of kader, zoals Alice in wonderland of Magic Afternoon. Het kijkdooseffect zuigt de blik naar binnen en zorgt zo voor de gewenste betrokkenheid.